Aquarelleren lijkt makkelijk, toch is het de moeilijkste schildertechniek. Een goede aquarel ziet eruit of hij met het grootste gemak is geschilderd. Het vereist echter veel concentratie en een trefzekere hand. Het is in de aquarel techniek moeilijk het licht/donker contrast te beheersen.
Dit in tegenstelling bij olie- en acryl verf, waar naderhand de witte delen opgezet kunnen worden, voor het hoogste licht.
Ook is het zaak dat de kleuren van de aquarelverf goed gemengd worden, om vuile kleuren te vermijden.
Bij het aquarelleren werkt men vaak nat-op-droog van licht naar donker, waarbij steeds meer pigment toegevoegd wordt.
Men begint bij de uit te sparen witte partijen en gaat dan steeds verder in de richting van de schaduwpartijen. Dit maakt het uiterst lastig vooraf te bepalen of de kleurtonen wel correct zijn afgestemd. Daarbij leidt het al snel tot een weinig spontane en wat vlekkerige tekenachtige stijl. Er bestaan verschillende methoden deze moeilijkheid te omzeilen. In de 19e eeuw gebruikte men meestal dekkend gouache om het hoogste wit aan te brengen. Nog steeds hebben veel verfkisten een tube wit (Chineeswit of acrylwit) om de aquarelverf dekkend te maken. In feite past men dan een gemengde techniek toe. Tegenwoordig maakt men gebruik van afdekmiddelen om de lichte partijen te beschermen. (maskingfluid)
Men kan ook achteraf met een harde kwast of een spons de donkere partijen wat “oplichten”. Dit verlangt een stevige kwaliteit papier, anders gaat u dwars door het papier heen.